HET BEEST
Het is neergestreken, vlak bij,
Na zoveel jaren te zijn weggeweest.
Het beest…
Het gromt en bijt.
Viert zijn morbide feest…
Het beest.
En als het slaat met zijn vlerk of staart
Wenden wij de ogen af.
Zappen gefrustreerd naar een ander net.
Hel op aarde, oorlog straf.
En kinderen staren tot recht in mijn geweten.
De hongerige buikjes persen zich de kamer in.
De geest is door het beest al aangevreten,
We zeggen wat heeft geld geven nog voor zin.
En misselijkmakende beelden van rivieren vol lijken
Dwingen mijn hart van afschuw sneller te gaan,
Ons leven sukkelt verder in een trage stroom en we kijken,
Alsof het zich afspeelt in een enge droom.
Wat voedt de haat? Wat zaait verdeeldheid?
Waar is de bron van alle kwaad?
We zien toe op een veilige afstand
Hoe de wereld ten onder gaat.
En met ons verlangen naar een betere tijd,
Voeden wij het beest met grenzeloze schijnheiligheid.