er was eens een boom
en die stond heel alleen
de boom was groot en sterk
doch, hij voelde zich alleen
op een dag kwam er een kind bij de boom
het kind klom op de stevige takken van de boom,
trok appeltjes en at die op en
zei tegen de boom : ik vind je fijn
maar na een paar jaar bleef het kind weg,
het was een jongeman geworden en
de boom voelde zich
opnieuw alleen
op een dag kwam de jongeman tot bij de boom
en de boom zei : ik heb je gemist,
kom, trek nog een appeltje van mijn takken
of klouter in mijn kruin, dat kriebelt
maar de jongeman zei tot de boom
boom, ik heb geld nodig, kijk
ik ben helemaal platzak en
de jongeman zuchtte moedeloos
de boom boog zich voorover, zodat de jongen
al de appeltjes kon plukken, hij deed
dat, nu kon hij goed geld verdienen op de markt,
maar de boom was zijn appeltjes kwijt
de tijd ging, en weer was de boom langetijd alleen,
tot op een dag een oudere man aan de boom stopte
ik ben het zei hij, en de boom groette de man
de man zei : mijn vrouw en kinderen hebben het koud
weer bedacht de boom iets, en zei tot de man
weet je wat, kap mijn takken en mijn stam maar af,
zo kan je je vrouw en je kinderen warmte geven
en de man kapte al de takken van de boom
nu stond de boom er heel erg kaal en oud bij,
hij had geen takken en geen appels meer
en de boom stond daar, heel stil en alleen
en hij huilde, ik voel me alleen
toen de boom voelde dat hij ging sterven,
kwam er een stokoud mannetje tot bij hem
met een zuchtend stemmetje zei het mannetje
hallo boom, ken je me nog?
ja, kreunde de boom, jij kwam altijd in mijn kruin spelen,
en je werd ouder en je bezocht me van tijd tot tijd
en nu ben je even oud als ik
en weet je zei de boom
nee, zei het mannetje, ik ga dood zei de boom
het mannetje zei : ik ben helemaal alleen boom,
mijn vrouw en kinderen zijn dood
en nu blijf ik alleen achter
een laatste keer bedacht de boom inzichzelf en zei
weet je wat, ga op mijn stronk zitten,
en het mannetje ging zitten en de boom zei tot het mannetje
dankjewel vriend, dankje dat je bij me bent nu ik sterf
het mannetje begon te huilen, en knuffelde de stronk
hij snikte, boom wat heb ik toch gedaan
jij gaf me alles, je kruin, je appels, je takken, je stam
en wat gaf ik jou?
jij gaf me je kindsheid, je speelse vrolijkheid
je geklauter in mijn sterke takken,
het gekietel als je een appeltje plukte,
je bent mijn beste vriend, zei de boom
en de boom ging dood, en het mannetje bleef achter
en het mannetje bleef op de stronk zitten
en dacht aan het spelen toen hij klein was
en zijn hebberigheid toen hij ouder werd
het mannetje voelde zich zwak, hij was ook al erg oud
en hij voelde de dood in z'n leven verschijnen
en hij zette zichzelf voorzichtig recht,
omhelsde de boom en stierf