Net niet. Net niet.
Altijd maar net niet.
We zien elkaar graag.
Met een zweem van houden van.
Een vleugje dat we gesluierd houden.
De amfora van Pandora die we niet ontkurken.
Gewoon. Omdat we angstig zijn.
We leven schichtig voor pijn en haar metgezel.
Verdriet,
dat mijden we.
Zonder naspel. Zonder echo.
Het baat niet.
Ons schild telt vele deuken.
Nodeloos verstikken we de hoop,
het laatste motje in de kruik
verdrukken we.
Het sterft een trage dood.
Laten we doktertje spelen.
En dat verlepte vlindertje redden.
We grijpen zelf in. Hier en nu.
Laten we zelf een grote vlam creƫren.
Een hoog uitschietende vlam.
Door niets meer dan een symbiose.
Een versmelting van onze pitjes.
Laten we dat motje aantrekken.
Verleiden met ons licht.
Ik wil dat het groeit.
Ja, laten we het voeden.
Het mag knagen aan ons laken.
Wij houden elkaar wel warm.