1
Jij
bent
jij
omdat
ik
ik
ben.
Nooit
zul
jij
zijn
zoals
ik.
2
Alles wat mij omvat
het buitenste
het binnenste
is ik.
Alles wat ik niet ben
ben jij
als mens, voorwerp
gedachte, feit of niets.
Ik en jij vechten, stoeien,
maar dragen elkaar ook.
Spelen om te leren,
soms irriteren
en veel houden van.
3
Jij bent er
veel, vaak,
soms altijd.
Alleen wanneer
er mensen zijn
ben je er niet.
Jij bent buurten
weet ik veel waar
of ik wil je niet zien.
Eens hoop ik je kwijt
te raken, voorgoed.
Maar soms is er een vreze
dat ik je verlies, omwille
van een droom, die tegenvalt
en je dan mis, zo zeer.
4
Jij
verbindt twee
einden van
één geheel tezamen.
Jij
wordt voortbewogen
door de mens
al stappende.
Jij
bent aan slijtage
onderhevigd, knopen
of vervangen maar.
We hebben genoeg
van je soort, behalve
als er schaarste zij.
5
Jij
bent er
voor elke mens
waar dan ook.
Ja jij bent er
zelfs als er zij
ontieglijk veel
wolken en rook.
Maar dan ben je
niet te zien, wel
te voelen of
te bemerken oké.
Veelal wordt je gezien
als een vriend goed en wel
maar je brandt door
dieper, da's niet oké.
6
Van alle
jijen ben jij
het meest
onbenoembare.
Jij bent onbekend
en zeer bekend
tegelijkertijd.
Jij bent overal.
Zoveel talen er
zijn zoveel namen
heb jij in tienvoud
hier en altijd.
Mensen zien je
als mens, die jij
niet bent, nooit
zult zijn.
Eens zullen we
begrijpen
jij.
7
O
als jij bent
op het toneel
dan is niets teveel.
Toch ben je als
een ziekte, heftig
onbedwingbaar
ondoordringbaar.
Kruiden en medicijnen
zijn niet opgewassen
tegen jou, vlammende.
Ook al treed je terug
of nooit,
altijd lig je
op de loer.
Niemand
zal je willen missen
doch adoreren.
8
Als jij
er niet zou
zijn
wie zou
er dan
wel zijn?
Jij bent zo
belangrijk, dat
ik uit jou besta.
Wij leven door
je aanwezigheid
in talloze vormen
ook al
bevuilen wij het
vele van wat je bent.
Jij bent
in zo grote hoeveelheden
zuiver bruisend
vernietigend
levendmakend
dorstlessend.
9
Jij
bent klein
nietig
onvangbaar
en uiterst
irritant.
Licht trekt je
aan, terwijl
je nachtwerk
verricht om
te prikken
rood gevend.
We kunnen je
slaan, soms zeer goed.
Ga toch buiten spelen.
10
Als jij
er niet was
dan hadden
we heel goed
gekund
zonder je.
Maar nu
jij er toch
bent
ben je
onmisbaar
dagverlengend.
11
Jij
bent onmisbaar
voor mij.
Niet voor
de mensheid
in geheel.
Zonder je
zij er wat anders.
Misschien wel
ben je eens
overbodig
zondermeer.
Nu ben je
hard nodig
om mij te laten
vertellen
over
jij.
12
Jij bent het
middel
tot deze
woorden
op rij
in serie.
Zonder jij
was er
geen jij.
Er zou wel
een ik zijn
geen jij.
Jij bent zo
handig te
hanteren.
Ik hoef niet
te zeggen wie
jij bent.
Want ieder
die dit leest
of ziet, raadt
een jij als
bedoeld door mij
of een jij anders.
Colofon
JIJ werd geschreven in de vroege zaterdagochtend van
17 oktober 1992. De gedichten zijn raadseltjes.
©1992 wilzen