Oh, hemel,
Ik zie je uiterlijke schoonheid,
Maar is je innerlijke schoonheid even mooi?
Ben je vanbinnen gevuld met zonnebloemen?
En rijd iedereen op witte gevleugelde paarden?
Ik wou dat ik het kon zien,
En het aan iedereen kon vertellen.
Maar als ik dat kon,
Zou ik niet meer kunnen terugkeren.
Waarom blijft dit een mysterie?
Al was ik ‘toegelaten’ op die wondermooie plaats,
Dan kon ik toch niet gaan.
Want…
Naar de hemel ga je pas als je sterft,
Eerder zou ik ook niet willen gaan.
Ik heb nog een heel leven te gaan,
Misschien nog zo’n 50 jaar.
En dan nog.
Wie weigert er nu een leven lang vol vreugde, liefde en een familie?
Ik niet.
Want dan moet ik neerkijken naar al die rouwende mensen,
En dat zou ik ze nooit willen aandoen.