Ik wil wel een klein beetje dood zijn nu...
een klein beetje dood zo van einde, er gaat niets om door de nacht
en zitten hier werd zo helder, dit zitten en dit leven
zo verlaten als de nacht buiten stil is en het zicht zo kort.
Ik wil wel een klein beetje dood zijn nu...
een beetje weg en niet meer weten, er laat zich een kloppen voelen
niet tikkend maar bonkend, het bonkt harder dan mijn hoofd kan hebben
een bonken van wezens duizenden en ik ben weg.
Ik wil wel een klein beetje dood zijn nu...
een klein beetje milder in mijn zijn, er komt maar geen rust achter mijn gesloten ogen
de stoet gestalten met Ensor maskers, struint door witte zalen,
springen, schreeuwen, vertellen wijsheden in mopvorm,
de farse wordt onmenselijk groot.
gangen door, podia langs, er is genoeg stilte in de kamer
voor ze om langs naar buiten te glijden
en er is einde genoeg om me er in mee te trekken
het schilderij in
tot in een stoet van iemand anders...(.........)
zonen van verslagen mannen, kinderen van zieke vrouwen
uitgedroogde onbekende grootouders,
met wit schuim rond de mond.
Mijn God, een klein beetje dood zijn nu...
Op een stengel een mal van een duivels hoofd
gaten voor ogen
slingers voor haren
schitterend in primaire kleuren
graaiend naar het wit
en van wie is in Godsnaam die grauwende hond?
(de stoet draait armen wuivend een gang op...
duwend sleurt men mij mee...ik schreeuw nog
door de deur opening, 'laat me dood zijn God !!...'
maar waar ik ben kan hij me niet meer zien.)
01'09'04.