In de verte, komt het aan,
mijn hart begint weer sneller te slaan.
Ik kijk naar de lucht, wolken pakken zich samen,
ik sluit maar vast, alle deuren en ramen.
Beelden van vroeger, komen weer naar boven,
er kan niks gebeuren, maar moet ik dat geloven?
Ik zie ons weer zitten, vroeger als kind,
doodsbang voor dat onweer, bang voor de wind.
We werden vaak midden in de nacht gewekt,
omdat ons huis met riet was gedekt.
We zaten dan al heel gauw zonder stroom,
de bliksem sloeg weer eens in, in een boom.
Met de jas aan zaten we dan klaar,
mijn moeder pakte de geldkist maar.
Zo droomde ik verder, op de trap in de gang,
het onweer was over, maar weer was ik bang.
Ineens hoor ik de bel, mijn man komt eraan,
ik ben maar vlug naar de voordeur gegaan.
Was je niet bang, vroeg hij aan mij,
ik antwoorde stoer, " hoe kom je erbij?"