Hij strooit zijn ongezoute mening
In de wonden van zijn vrienden
Hij haat zijn stomdronken vader
Die zich meermaals in zijn glas begeeft
Hij trapt op alle naamloze insecten
Die zijn pad wagen te kruisen
Hij rukt de nietsvermoedende bladeren
Van zijn diepgewortelde bomen
Hij mist het dagelijkse gevoel
Om eens iets triviaals te voelen
Hij voelt het smartelijk gemis
Om eens iets banaals te voelen
Hij begeeft zich alsmaar dieper
In zijn ontzielde geest
En hij leeft geruisloos
In zijn eenzaam sterven