Bovenaan op de kerk staat hij te koekeloeren
Naar al die tippelende kippen bij de boeren
En af en toe eens naar die dorpse beenhouwerij
Waar ze schaamteloos naakt te toon hangen zij aan zij
Of af en toe laat een herfst briesjes hem omtoeren
En vliegt hij in één klap van Vlaanderen naar voeren
Al over dorpen en weiden, over bos en hei
Snort hij dan het ware hanenleven weer voorbij
Met ijzeren kracht moet hij heel hoog zijn mond snoeren
Wijl die laag onder hen kakelend omhoog loeren
Heel fier met hun levende kraaiende haan nabij
Pikken zij vrij hun meningsuiting in graverij
En daar staat hij met zijn kerkelijke contouren
Goed gelovig de windrichting uit te tamboeren
En dan nog stelt men soms die heel domme vraag erbij
In welke windrichting legt deze haan nog een ei