De boom
I.
Ergens in Gent, is een geheim plaatsje...
een binnentuintje met muren overwoekerd door klimop
overspoeld door stilte en zalige rust
en in het midden staat jij, statige boom
Je takken reikend tot aan de vensterbanken van de kamers
hopeloos zoekend naar wat contact, naar wat steun.
Onder je kruin werd gespeeld, gelachen, gevreeën
en bood je de mensen koelte bij zomerweer
In je bast staan de liefste woorden gekerfd.
De kerfwonden als littekens verdroeg je zonder meer.
En niemand, niemand van die mensen keek ooit naar je om
Niemand sprak ooit een woord van dank.
Niemand die je troostte toen je je bladeren verloor
of rillend de vrieskou moest trotseren.
Telkens werden je takken ingekort als je te dicht kwam
mensen willen nu éénmaal enkel het bruikbare
de rest: kommer en kwel ,zijn voor jou.
Dag boom, mijn boom, mijn ik.
II.
Je wordt oud,mijn boom
Weg is je droom
Niets kan nog baten
Je takken hangen gelaten
Alles is volbracht
Niets rest van je loverpracht
Weldra ga je voor de bijl
en vloeien mijn tranen onderwijl
III.
Als de vlammen
je bast verteren
laat me je dan
in stilte eren
Laat me denken
aan vroeger tijden
toen je in alle glorie
stond te lijden
Als ik dan hoor
hoe je knarsend
wordt verteerrd
zal ik gedenken
dat ik zoveel
van je heb geleerd
IV.
In je grijze as
schrijf ik een gedicht
zodat even
de pijn wordt verlicht
Ooit worden mijn woorden
gestolen door de wind
Mijn smart en pijn
de tranen van een volwassen kind.