De regen draagt als een sleetse jas,
druilerig en onverschillig diep weg verscholen in dit pak,
geïsoleerd en lamlendig, oud het gevoel.
Deze dingen probeer ik te verslaan met alcohol
om dan morgen in wroeging terug op te staan.
Sinister en duister als de verwelkoming daar was
waar blauwe nevels gedrapeerd lagen over de bar,
Mijn zoveelste glas werd weer gevuld
beneveling breng deze drank, maar niet terug mijn geluk.
Een man die er uitzag als daar buiten het weer
nam zijn instrument en zijn vingers zochten
naar wit ivoren toppen op het ivoren paneel.
De eerste tonen sloegen als nagels door mijn hart
het ritme kwam raar over en zelfs verward.
Niemand lichte op zijn hoofd, niemand had dit gevraagd,
terwijl zijn refrein toch zachtjes de algemene pijn verdoofd.
Loom sloeg zijn voet de maat op de houten vloer,
alsof hij het leven van uit de diepte terug riep naar deze kroeg
Sneller, steeds sneller zijn vinger als een bezwering op het klavier
zijn toonmagie verlichte de zaak en vroeg om tijden van vertier
Het ritme demarreerde terug en zwoegde naar zijn climax toe
om te eindigde in glorie met een lang gerekte hoge noot.
Zwaar dwarrelde de stilte terug naar beneden
wanneer de man moeizaam opstond
en met zijn trekzak door de deur verdween in de sobere regen.
Niemand groette hem of hield hem ook maar tegen.
Toch bracht die zonderling met zijn instrument
waar zij, de achtergeblevenen, zo naar trachtten,
een glimpje verwachting terug,
aan ieder een moment van leven.
“….De weg terug….”