zachtjes kuste ze de veren,
van haar dode kleine hand,
en het oognat dat der rolde,
streelde ze behoedzaam,
als een dame heel galant.
ze dreef verder, verder weg
van al d’ eenzame talen,
en de woorden onbesproken,
ze reisde verder, op haar eentje,
reisde heel ver weg
maar gedachten bleven zomaar volgen,
en gevoelens bezongen elke stroom,
al vluchtte ze de mensen,
al vluchtte ze de tijd,
een brug te ver is waar ze strandde,
een brug achter is naar wat ze zo verlangde.