Als zilte regen uit donderwolken,
stromen de tranen over mijn wang.
Ik weet het gaat over, 't gebeurde wel vaker,
maar waarom duurt hartzeer toch zo lang.
Verlangen doe ik, naar zonschijn,
mist opgelost, of verlang ik naar jou?
Brandend gevoel, dit gaat zo niet over.
Een onrustig zijn, ijzige kou.
Met ogen die staren, in ledige verte,
zo zie ik de toekomst wat somber in.
Maar blijven hangen in verleden,
stemt me niet vrolijk en heeft geen zin.
Dus richt ik mijn blik op die ene zonnestraal,
hemel breekt open, ik zie blauwe lucht.
Schud kou van me af, stap naar buiten,
Adem frisse lucht in en slaak verlichtende zucht.
* Een tijdje geleden had ik de beginregels van dit gedichtje maar maakte het niet af. Hoewel ik erboven fictie heb gezet, is dit wel degelijk wat ik voelde. Maar nu een paar weekjes verder is die lucht al lang blauw.*