nooit geweten
dat ie was getooid in een vergeelde bolster
uitgerust met ontelbare stekels
die als bejubelde sabels
met de vaandel van het onbegrip
prik na prik
gasvormig hun venijn afscheiden
ter verdoving van zijn naaste's ziel
blind, kan men zeggen
om het onnozel kind
een makkelijk te onthouden naam te geven
iemand schreeuwt zijn bestaan uit
en neemt elke godganse dag verkrampt plaats
op dezelfde steen, aan dezelfde boom
met hetzelfde uitzicht
hij zit ongeduldig te wachten
op busje enkele rit
die hem in vervoering zal brengen
hip hop op naar betere oorden
naar de vallei van onbestaande antwoorden
op prangende
en bedrieglijk wereldbelang uitschijnende vragen
die als ijle gedachten
even snel ploffend verdwijnen
als ze ongewenst tevoorschijn flitsten
maar busje rijdt niet meer
allang niet meer
en onze gebrandmerkte ziener
blijft daar maar zitten
dag na dag
pijn na euforie
leven na leven
ach nooit kwam het in hem op
dat ie te voet ook verder kon
nooit dacht ie daar aan
dat de lamme kon lopen
onze verdoemde prins van het narcisme