Als ik met gevaar voor eigen leven, half aangekleed,
Over de straat stuif en mij voor de bus gooi.
Zit die lapzwans van een chauffeur, te mokken,
Verwacht van mij excuus en heel pleidooi.
“Connexxion…@!#*”
Dus baan ik mij een weg in de overvolle wagen,
Ga’k naast een wel heel pokdalig ventje zitten, veel spijt.
Die dan met veel moeite en gesis van ’t beetje pijn,
Zijn eerste puisten uitknijpt in zijn jonge puberteit.
“Eh… gatverdamme?”
Zonder mijn walging te vermommen, sta ik binnen 10 minuten,
Op het station te wachten, en de sneldienst is weer te laat.
Uit mijn mondhoek mompel ik nog “Hufters, die connexxion”,
En welja, de chauffeur hoort het, en sta ik dus weer snel op straat.
“Ik voel de vandaal in mij opkomen”
Een half uur later als gepland, stap ik dapper binnen,
Wordt mij geboden een briefje te halen en ga ik onder luid protest.
Een klein meisje gilt giechelend, beukend tegen mij: “nee niet doen”
Tegen zo’n ander ettertje, ik denk, jij kleine slet jij wil het best!
“Smurfen, wat moet een mens ermee?”
Aan zowat het einde van de les zit ik er ook weer bij,
En word mij vrolijk vertelt hoe belabberd ik er uit zie.
Verwachtten ze nog serieus dat ik meeleef met het meisje,
Die nu al een week geen vriendje heeft, sorry geen sympathie.
“De diepgang van het vwo”
Dus sta ik die ochtend als de grote bitch bekend,
Proberen die jongetjes weer voorvakjes te onthullen.
Om ze vervolgens vol afgrijzen weer te sluiten,
Kinderachtig, irritant, daarvan gaan mijn tenen krullen.
“Een OB jij idioot!"
Na dus een vreselijk verveelde dag,
Met koffie in de pauze als mijn enige steun.
Waarna ik op de weg naar huis,
Verlang naar zachte bank, tv, waar ik dan urenlang op leun.
“Hmmm”
Maar met luid gesnuif, begroet mijn bloedeigen moeder mij,
Omdat ik wordt verdacht van het verpesten van mijn longen.
En onder het avondeten, zijn er veel “oeh’s” en “aha’s”,
Over alwéér de verkeerd, door hun gegokte, jongen.
“mensen, denk eens na!”
Deze vernedering laat ik dan maar over mij gaan, maar af en toe…
Heb ik zo’n zin om een zoon van Saddam op te sporen.
Enkel en alleen, want ik houd niet zo van baarden, om echt
Tot onze rampenfamilie te horen.
“en wat doe je vader?”
Natuurlijk word ik beschuldigd van een kapotte heggenschaar,
Maar wat moet ik in vredesnaam met zo’n apparaat?
En denken ze dat ik mij inlaat met occultisme omdat,
Ik ooit eens Harry Potter heb gelezen, ren ik nu niet door de gangen…
Met toverstaf, spreuken brakend en gewaad?
“Mijn karma en ik zijn nu al dik tevreden”
En na deze lange bagger dag, plof ik dan eindelijk neer op bed,
Grijns is schamper in mijn kussen, die zelf ook bitter lacht.
Want, natuurlijk, speciaal vanavond, nu mijn geest het goed vind,
Is het mijn lichaam die niet toegeeft aan de nacht.
“Terusten”