-----------------------------
Alleen en toch samen,
Mensen overal en toch alleen.
Alleen,
Jij en (je) gedachten.
Zij, samen,
Allen lachen.
Waarom alleen?
Waarom samen?
Alleen zijn als je gezellig samen kunt zijn,
Samen zijn, terwijl je alleen wilt wezen.
Gezellig én leuk doen,
Kom laten we plezier hebben.
Nee,
Toch niet.
Want het is toch zo:
Je bent altijd alleen; maar toch samen.
Jij En je gedachtes.
--------------------------