Want de hemel spilde haar water
Haar bliksems en haar adem,
zo zwoel blies ze tegen haar haren in
Haar sirenes floten canonisch
als twijgjes zo frêle, als zachte bamboe
Buigzaam was haar blik, fel haar pupillen
Toch ontbrak er iets
Ware het niet dat de wazige mist
als mazen haar tast voor mij afschermde
Vurig werd de wind, een hevige rode gloed
van wonden in onze schaduwen gekerfd
Nachtdauw blies al dovend het hemelvuur
Geduldig heelden de wonden in weelde
Zij geurden als jasmijnbloesems
Windstil
Slechts briesjes sluierden langs haar wangen
Haar tranen drukten, verfraaiden het verlangen
Want zij waren verheven tot engelenelixer