De lampenman.
Er reed bij ons de lampenman
Die in de schemering op de fiets
De ladder op de schouder nam
Half duister verdween hij in ‘t niets
Zo ging hij alle lampen af
Door stille straten, reeds verlaten
Alleen de hond met zijn geblaf
Volgde hem gestaag in draf
Aan de lantarenpaal
Zaten twee gekrulde stangen
Voor de pracht en praal
Maar ook om de ladder aan te hangen
Als hij de gaslamp weer liet branden
en zijn gelaat eerst vaaglijk bescheen
viel de gloed over zijn handen
tot slot geheel over hem heen
de glazen kap op de lantarenpaal
werd nog even schoon gemaakt
alvorens het geraamte van staal
met een kalme klap werd ingehaakt
dan hoorde ik ’t gas zachtjes lopen
de lampenman drukte zijn lijf
tegen ‘t ijzer, nog iets omhoog gekropen
hield hij het lichaam stijf.
Zijn schoenen schoven over de spijlen
Ik hoorde de klanken in het hout,
als ie behendig omlaag kwam zeilen.
Nooit ging hij in de fout.
Zijn verschijning in de schemering
Was telkens ‘t verschil
Dat even de vlakke dag verving
Daarna werd het weer stil.
gert hermans
Diemen 2005