Jongens begon mij moeder die dag,
Wij hebben het goed, hebben alles wat we willen…
Ja en…? Vroeg ik met een brede lach?
Moet ik het van de daken gillen?
Ik dacht waar leid dit heen?
Tot het antwoord kwam bleef die brede lach.
Het woord pleegkinderen verscheen,
Ja ik vind het best, je doet maar, het mag.
In het begin vond ik het ook nog wel leuk,
Maar het viel tegen.
Toen ik haar zag, met in haar hand die peuk…
En ze rookte er niet één, nee wel een stuk of negen.
Moest ik met haar mijn huis delen?
Ik vond het maar niets.
Kon ik nog wel veilig thuis spelen…?
Even later was ik op weg naar school, op fiets.
Ik sprak met vriendinnen over haar,
Verbeelde ik het me maar?
Of had ik het juist? Was ze echt raar?
Achterafgezien was mijn twijfel waar.
Op een dag miste er iets uit de kast,
Had zij dat gedaan?
Dat doe je toch niet? Je bent te gast!
We vroegen haar ernaar…wat eruit kwam was alleen loop toch naar de maan.
Dat was voor mij de drempel,
Mijn ouders gaven haar nog een kans,
De volgende dag kwam ze te laat thuis, maar warempel,
Voor haar geen straf, ze kwam thuis met Hans.
Hans was de maatschappelijk werker,
Hij dreigde naar haar,
Het is of hier, of in die ‘kerker’.
Snel had ze haar antwoord klaar…hier dan maar…
Na veel gepraat en gedoe,
Wou ze haar excuses doen,
En kwam naar ons toe,
Ze keek mee aan en zei: alles wat je mist ligt onder de kast in je linker schoen.
Ze bekende haar daad,
Maar ging er gewoon mee door,
Daarom eindigde ze denk ik weer op straat.
Wij drongen niet tot haar door.
Hoe het met haar afgelopen is?
Ik wil het niet eens weten…
Ik hoop dat het is: niet mis
Het enige wat ik wil, is haar zo snel mogelijk vergeten…
Pijn heeft ze ons echt gedaan,
Pijn die niet snel over zal gaan…