Je suis perdu, en u?
Daarginds waar sinds mensheugenis
ons geheugen is, herken ik nu - niets meer
Flarden van weleer verwarden mij zozeer
dat m’n adem werd ’n gemis, als iets -
dat zonder terugkeer is
‘n Amechtig kreunen steeg uit de stenen amfora’s
die voor mij waren, in velden zo eindeloos dat zij
welhaast een reusachtig meer schenen, en die
zo stonken van stront en schimmel – dat zij
als menselijke latrines leken te dienen
Elke kruik, wanschapen en zo aardig rood
droegen elk de vele gezichten van oude vrienden
en zij jammerden akelig alsof zij werden gefolterd
enkel werden zij nu veronachtzaamt - en vergeten
want ik herkende er geen meer
En zoals de bodem van ‘t bot kan beven
wanneer het schrikt uit angst, zo liep ik daar
met knikkende knieën door mijn herinneringen
en hoe verder ik vorderde des te doordringender
werd de geur, tot ik gewoonweg - niet meer kon
Verdwaald was ik door het gif in mijn hoofd
- u eerloos vocht verdonkerd al mijn deugd!
in de beker der sympathie zijt u geboren
en bedrog is uw naam. “O laat ons bidden
want God weet – ik ben verloren”
F.