Je zwarte masker valt kapot op de grond.
Je kijkt me kwaad aan, zo waar ik stond.
Verborgen met je handen, bedek je je gezicht.
Terwijl tranen lopen, het lijkt wel een triest gedicht.
Opeens horen we stemmen, uit de gangen van je huis.
Het zijn de mensen, ze willen me bevrijden, me meenemen naar huis.
Als ik weer om kijk, ben jij plots verdwenen.
Alleen je stem is toen nog een keer in mijn gedachten verschenen.