Papagaai
De papagaai zat vrolijk in zijn kooi.
Fluitend op een leuke wijs.
Met zijn veren schuddend heen en weer,
leerde hij zichzelf een ritme aan.
Hij kon zelfs op zijn kop staan,
hangend aan de tralier boven hem.
De papagaai voelde zich helemaal top.
Een adrenaline kick ging als een gek door zijn lijf.
Het was een kwek van jewelste.
Hij had het naar zijn zin, in zijn kooi.
Hij vind het fijn om een vrolijke papagaai te zijn.
Het was een zooitje in zijn kooitje.
Dat kon hem niet zo schelen,
als hij maar door kon gaan
met vrolijke wijsjes zingen.
Hij hoefde zich nooit te vervelen.
Hij had 2 ringen aan zijn poten.
Hij was op een verkoping verloten.
En een oude meneer was heel blij,
met dit leuke zingende verendier.
Elke morgen deed de papagaai hem een plezier,
En zong wel drie kwartier lang.
De papagaai was nooit bang om vals te zingen.
Hij deed met plezier zijn dingen.
Maar op een dag kwam de oude meneer thuis,
en hij hoorde geen gezang meer in huis.
Dat was niet pluis wist de man.
Hij liep de kamer binnen,
en ging kijken naar de kooi.
De papagaai was verstikt in een nootje.
En hij had het loodje gelegd.
Het was over en uit, de man was erg droevig.
Met plechtigheid was zijn lieve papagaai begraven vlak bij de haven.
Het was nog de laatste van dit bijzondere ras.
De man las elke krant,
ging advertenties langs.
Hij plaatste artikelen om nog zo’n fijne
zingende papagaai te vinden.
Te vergeefs,
de man heeft nooit meer zo’n fijne papagaai gevonden.
De wonden in zijn leven zitten er nog, en die zullen niet weggaan.
De man was niet bij de papagaai weg te slaan.
Met een traan werd dit gelezen door zijn vriendjes de mezen.