Moeder,
ik weet wel waar u bent,
maar mijn handen en voeten gaan
steeds van u af
in de door u geïndoctrineerde richting:
'zooo groot!'
Mijn vroegere armpjes zijn nu behaard.
Mijn plassertje, loot uit de luier,
is inmiddels een legboor,
een venijnige stekel naar
de verwarrende wereld van de vrouwelijke heupen.
Een bollende borst lest ook nu slechts tijdelijk
mijn eeuwige dorst.
Ik zwaai met een vlag en
ik stamp door de wereld,
mijn wereld,
soms lief, soms gemeen.
Ik huil en ik lach
of het wel of niet mag en
ik voel me in wezen alleen.