Zijn begerige ogen kijken
hij zoekt het oudste boek.
Zijn vinger rust op de linnen kaft.
De vergeelde pagina’s, onder het stof.
Zachtjes veegt hij het weg en leest:
‘Het verhaal van de mens.
In het begin der tijden.
Er was geen oorlog of hebzucht.
Noch angst.’ zei de wijze man
‘Alleen de mens en zijn Goden.’
‘Grootse dingen schonken alle Goden.
De mensen namen gierig aan.
We leefden in ondankbaar verspillen.
Een toorn bleef niet uit en
zette de ons aan een angstig bidden.
Bij ‘t licht der kaarsen werd vergiffenis gesmeekt.
De goden namen hun geschenken terug,
het was nu aan de mensheid om te overleven.
Slechts één ding dat ons niet ontnomen werd.
Eén ding dat ons restte en dat was hoop.’