Ieder dorpje, iedere stad,
heeft ooit een zonderling gehad.
Zo een met gebreide sjaal,
een groene jas maar vaal.
Door moeder gehaakte muts,
regenlaarzen, waarin het klutst.
Gisteren zag ik de onze staan,
rustend tegen een lantaarnpaal.
In gedachten zijnde maar over wat?
Dat wat hij die dag niet heeft gehad?
Hij denkt aan waar hij moet zijn,
ginder, het kringloop magazijn.
Op zijn fiets onder een snelbinder,
iets waardevol voor hem, voor ons wat minder.
Dan keek hij me recht in het gezicht.
Zonder dat hij op mij..richt.
Oh heerlijk groene ogen, zo eerlijk.
Te leven als die man lijkt heerlijk.
Trekt zich van ons helemaal niets aan;
heeft nog niemand pijn gedaan.
Kon ik die wil van eigenwillig leven,
maar gedeeltelijk zelf beleven.
Genieten van iedere, ie de re dag.
En ondanks te korten, toch een lach.
Zonderling toch, die zonderling.
Menselijk, nog vol bewondering.