Jouw hart was als aan kamer,
Zo veilig en vertrouwd,
Heel sporadisch, af en toe,
Een heel klein beetje koud.
Maar dan gooide ik gewoon,
Wat kolen op het vuur,
Bedreven wij de liefde,
Op het nachtelijk uur.
Maar op een dag, zo heel spontaan,
Is zij jouw kamer in geslopen,
En ik kon doen wat ik maar wilde,
De deur ging niet meer voor mij open.
Ik heb gejankt, geschreeuwd, verbeten,
Wat doet zij nou toch weer hier?
Niet jouw schuld? O zeker weten,
Jij zet die deur toch op een kier.
Heb gebrult, geblert, geschopt,
Want het doet verdomd veel zeer,
Maar wil een kamer voor één persoon,
En niet voor eentje meer.