Jij zat daar denk ik.
Ik weet niet wat je deed.
Misschien zag je een vogel.
Wou je mee vliegen.
Uit het raam viel jij, kindje.
In mijn huis.
Mijn leven, mijn omgeving.
Hoorde ik, is een kindje uit het raam gevallen.
Het raakt me als een bliksemschicht.
Ik zie niks anders dan het raam.
Ik denk aan niets anders dan wat ik de laatste tijd merkte.
Alles valt op zijn plaats.
De voetstappen, het gezang, en de duidelijkste hint.
Mijn Raam.
Opeens open, geen wind, wagenwijd open.
Hulp zoek je al een tijd.
Ik weet niet of je mij kent.
Ik weet niet of je een jongen of een meisje bent?
Uit welk raam?
Welk gat dat zon en vreugde zal moeten gevne nam jou leven?
Fluisterde jij in mijn oor?
Was jij er de hele tijd?
was jij het die mij angst aanjaagde omdat ik het niet snapte?
Alles op zijn plaats gevallen.
Vandaar de bijnaam, informeel.
Jij bent mij.
Ik zie iemand kijken in de spiegel, via mijn ogen naar men eige.
Raar gevoel, alsof je door een raam kijkt.
vindt rust.
En vlieg met de vogel mee.
Naar een plek zonder ramen.
Zodat je eindelijk vrij zult zijn