Zij.
Zij heeft mij nog nooit gezien.
Zij heeft mij nog nooit gesproken.
Zij heeft niets verkeerd gedaan.
Zij heeft ook niets te vrezen.
Ik!
Ik ben degene die onzeker is.
Ik ben degene waarbij alarmbellen gaan rinkelen.
Ik ben degene met een omgedraaide maag.
Ik ben degene die op haar nagels bijt.
Jij.
Jij hebt geen fout gemaakt.
Jij hebt niets te verbergen.
Jij hebt niets te verliezen.
Jij hebt het idée dat ik haar niet mag.
Waarom?
Waarom ben ik onzeker?
Waarom gaan bij mij alarmbellen af?
Waarom draait mijn maag zich vier keer om?
Waarom zit ik op mijn nagels te bijten?
Het is een berg liefde.
Het is een heuvel onzekerheid.
Het is een hoop angst.
Het is een les uit het verleden.
Het duiveltje en het engeltje zitten op mijn schouder.
De duivel roept:
"You can’t trust her and him together!
Kill that bitch!
She want’s your’e man for herself!"
Het engeltje zingt:
"Je weet dat je hem vertrouwen kunt.
Je weet dat hij van je houd.
Niet alle mannen zijn hetzelfde.
Luister niet naar het rode mannetje op je schouder.
Luister maar naar mij, dan komt alles goed."
Ik luister naar mijn engeltje.
Ze heeft meer argumenten.
Als er altijd engeltjes zouden zingen.
Als wij de engeltjes zouden horen.
Dan.
Dan, hoefde we ons niet meer aan duiveltjes te storen.
Ik luister naar het engeltje ze maakt me vrij.
Luister jij dan nu naar mij.
Altijd zal ik van je houden.
Altijd zal ik je vertrouwen.
Soms iets meer en soms iets minder.
Maar jij zorgt altijd voor een vlinder.
Geef me de tijd.
Een dag raak ik van mijn angst en onzekerheid bevrijd.