Waar stilte verlangend in haar ogen priemt
En rust de wonde begeestert,
Daar huist hij –
Pelgrim die blikken steelt,
Zwerver van genot.
Waar die nomade
Geruisloos de wereld aanschouwt
En huilt als een prairiehond
Terwijl de tollende aardkogel
Zijn ziel uit elkaar rijt,
Daar schouwt zij –
Mot met gescheurde vleugels
En vlinderachtig temperament.
Daar waar ze verzachtend stappen
Over de ruwe kopjes
Van hun koterjaren
Registreren versplinterde theses
De moed der wanhoop.
Plaveisel van hun bedevaart