Langzaam liep ik van het podium,
dacht dat ik alles had gehad.
Stomme tweede wereldoorlog,
je verwoeste alles wat ik zag.
Huizen werden afgebroken.
Stoelen werden achter mij gestapeld.
Mensen rennen gillend weg,
niemand had het vuur geroken.
Die man die met alles was begonnen,
moest stoppen met het verwoesten van mijn land.
Mijn leven was in de fik gevlogen,
mijn vader was meegenomen,
had die man dan geen hart?
Wist hij niet dat we honger leden,
had hij dan niet goed gekeken.
Wilde hij niet weten wat hij ons had aangedaan?
Wou hij dan ook nooit gaan stoppen,
totdat mijn land onder was gegaan.