Slechts over nog een vijftal,
We vestigden ons onder de sterrenhemel.
Keken dromerig naar het heelal,
Verbaasd door ieder klein puntje, wat we mochten ontdekken.
Kleine, gouden fenomenen,
Die mij even lieten leven.
Door zilver maanlicht beschenen,
In het hulst van de nacht.
Wakend over mijn klas
Richtte ik me op een vallende ster.
Lag peinzend in het gras,
Te wachten op míjn moment.
Vervangen is inmiddels de sfeer,
Door een lieflijke herinnering.
Want ik sloeg mijn ogen neer,
En vermoeid viel ik in een zachte, fijne slaap.