onbewegelijk op het verdorde bruine gras
temidden met wat koeien en lammeren
sta ik naakt onder een doffe zon, zielsbloot
wachtend op de vallende schrale maan
dampende neusvleugels omringen mij
klam en vochtig voelt mijn naakte lijf
het draagt winter op deze zwoele avond
’t sneeuwt in mijn vergankelijke ziel
mijn armen strekken zich naar ’t zwart
duizenden sterren spelen met mijn vingers
het oneindig basalt strekt geen verbeelding
dient slecht als een nietszeggend decor
een wrange glimlach halveert de maan
de wind ververst mijn frustrerende gedachten
half toegeknepen ogen zoeken enig licht
de duisternis regeert met onwankelbare glorie