De vluchteling
Vallende stenen, barsten in de grond.
Schoorvoetend lopen, afgeknepen kont.
Zijn afgrond nadert, zo snel als een orkaan.
Een schim in het duister,
wat is zijn naam?
Daar is het water, een wijdse zee zo vreselijk groot.
Wat gaat het geven, is het 'het leven' of de dood?
Varend in een bootje, turend in de lucht.
Daar vlieg een vrije vogel genietend van zijn vlucht.
Plots, hij voelt zijn maag weer klagen, mag het!
Het duurt al dagen.
Zijn ogen zien steeds minder, de reis duurt gewoon te lang.
“Zie ik daar nu kust...”
Roemloos moest hij vluchten, voor sterven veel te bang.
“o god, laat het land wezen, daar vind ik mijn rust!...”
Plots, de golven worden hoger, hoger dan een muur.
“Ik wil alleen wat eten en een dak boven mijn hooft...”
Zijn vlucht gaat langer duren, zijn hart staat in vuur.
“u machtige god, heeft ook ons belooft...”
Golven spoelen binnen, water komt in overvloed.
“ons te leiden, tijdens ons bestaan...”
Zijn benen zijn mager, zijn lijf is ondervoed.
“en wij zijn toch uw kudde, ik ben uw onderdaan!...”
Varend in een bootje, helemaal alleen.
Golven spoelen binnen, wat is het toch gemeen.
Steeds dieper begint de boot te zinken, nog even en het is weg.
“Laat me dan in uw hemelrijk komen, geef me eten en een huis,...”
De grenzen zijn gesloten, voor hem is het slechts pech.
“uw zoon is ook voor mij gestorven aan het kruis!”
Zijn afgrond is gekomen, zijn einde is nabij.
Nog één blik naar boven,
“dank u heer, nu ben ik vrij!”