Van boven,
sneeuw, naar beneden,
als losse deeltjes dwar'lend,
spelend in de wind,
tot elk vlokje,
elk kind van de zee,
beneden neergestreken
zijn medevlokje vindt.
Twee aan twee, hier
beneden, zich verank'rend.
Het bindt spoedig samen
tot een zachte donzen laag.
Ze verhullen de aarde
in een hemels kleed.
Ik betreed de deken en
voel hoe alle kristallen
weer samengaan tot elkaar.
Prikkelend strelen ze,
koud door hun natuur,
mijn voeten.
Het doet me beseffen
dat ik leef en
gehuld in vuur
zweef ik even in hun geluk;
verblijd hen de warmte
te mogen geven om elkaar
weder te vinden
in hun nieuwe levensvorm