Het geschenk van Immer.
(opgedragen aan Snoepjj)
’t Wordt donker, koud.
Verlaten strand.
Een verlaten strand met daarop één iemand die achterblijft.
Meisje, verdrietig meisje, eenzaam meisje...
Langzaam neemt donker controle over.
Verlaten strand, donker land waar ze nu behoort.
En wijl de laatste zonnestralen langzaam uitsterven, ligt zij op het koude zand van verdriet.
Met een deken van pijn om zich geen.
’t Is wanneer het duister je omarmt, dat tijd stil komt te staan.
Eenzaam meisje.
Verloren geraakt in de kille wereld van donkere schaduwen.
In een koude donkere wereld.
Maar dan...
De ogen! De blauwe ogen van een Blond man.
Zijn huid wit als sneeuw, gekleed in het zwart van de raven.
Zijn ooit mooie gezicht, lijkt wel gebroken...
Zacht spreekt de man:
”Mijn naam is Immer.
Sommige mensen noemden mij ooit Ziener.
Maar het is niet Toekomst dat ik zie.
t’ Is Toekomst dat ik ben...”
Eenzaam meisje.
Liggend op de zandgrond van een wereld zo gestorven.
Ongepast gekleed in maagdelijk witte sportschoenen
en een topje en short in de kleuren van een gestorven wereld.
Een wereld die niet meer bestaat...
Voor haar staat de zonderlinge man Immer.
Met zijn lang blond haar en zijn ravenzwarte kleding.
Een lange cape die over hem valt, sjaal om zijn nek, lange kaplaarzen en lederen handschoenen.
’t Is de winter waarin hij leeft.
’t Is de ijskoude zwart lederen hand van Immer,
die het eenzame meisje overeind helpt.
En Immer spreekt dan scherp:
”’k Ben niet meer dan een overblijvende ruïne van een tijd
zo schoon, zo weelderig...
Nu slechts nog zo dood en vervallen als assen.
’t Is tijd voor mij om te gaan naar waar ik hoor.
’t Is daarvoor dat ik je nog iets moet geven.
Twee handen die even met elkaar verbonden zijn.
Even...
Genoeg om een mirakel, o zo wonderlijk,
te laten geschieden.
Daarna is Immer weg.
Weg alsof hij nooit heeft bestaan.
Op weg naar de enige plaats waar hij nog hoort.
En Immer zijn geschenk doet zijn werk:
De storm komt op, een storm zo krachtig.
De wind, de donder en de bliksem doen hun destructief werk,
wijl de regen de overblijvende assen wegspoelt.
’t Is het donker dat werd geëlimineerd.
’t Is de nacht dat de donkere schaduwen vallen.
En wanneer de storm is uitgewoed
- en de zon opnieuw zijn licht op het eenzame meisje laat schijnen-
verliest het eenzame meisje haar eenzaamheid.
’t Is de naam MEIKE die de witte wolken schrijven,
op een hemel zo blauw.
’t Is de warmte vanbinnen die een gewond hart heelt.
’t is door het geschenk van Immer.
’t Is een nieuw tijdperk.
Een goeden tijdperk met als middelpunt:
Een herboren meisje.