Waarheid bracht ons samen tot één verpulverende samengang, jij opgesloten, langzaam en verterend, ik, geknapt en belogen. De pracht in jouw ogen maakt mij een zwaar gehavend, naar licht hunkerend, half doordacht, kleingekregen gedrocht, en de schim die ik vroeger was, maakt alles weer klaar.
Woorden vloeien, lopen door elkaar, en gaan elkaar zelf te lijf, met mijn ondoordachte, vreselijke kiemen, zelf niet tegen te houden stemmen brengen de lichtbundel terug naar jouw aardoppevlak en knappen af, telkens weer, als je me aankijkt.
Ik ga niet veel verder, enkele passen maar, tot jij in mijn armen valt en de grootsheid aanziet van mijn leven.
Je kan alleen mij omzeilen, als je dat al zou willen, door mij, vastgemaakt aan droge verdorde takken, mee te sleuren in jouw diepe lichte ironie van schoonheid en bezetenheid.
Ik weet wat ik wil, bestaan naast jou, en samen de verzwakking van ons bedrog tegen te gaan.