Dinsdag was de dag dat zij zich weer slecht begon te voelen.
Het bekende knagende gevoel. Knagende gevoel telkens hij weer zo deed.
Telkens op dinsdag. Dinsdag na maandag, maandag na zondag. Zondag wanneer zij afscheid nam van hem.
Afscheid voor vijf of zes dagen eeuwigheid. Of langer.
Zij die doodging. Hij die bleef leven.
Bleef genieten, met volle teugen.
Volle teugen van zijn leven, zijn vrienden, van haar.
Haar die zij haatte. Haar die zij dood wou.
Haar die alles verpestte.
Haar die maakte dat zij zich op dinsdag slecht voelde.
En op woensdag en donderdag en vrijdag. En soms zaterdag, wanneer hij nog niet bij zij was.
Het was raar.
Raar dat hij de gevoelens van zij zo kon beheersen, controleren.
Euforie wanneer hij geweldig was, wanneer hij van zij hield, wanneer alles perfect was.
Melancholie telkens hij niet de juiste dingen zei, telkens hij bij haar was, telkens zij alleen was, telkens gedachten op hol sloegen.
Terwijl zij goed genoeg wist dat hij van zij hield. Altijd, overal.
Terwijl zij goed genoeg wist dat ze alles kon verpesten. Terwijl zij goed genoeg wist dat ze zich niet slecht hoorde te voelen op dinsdag. Vervloekte dinsdag.