Lopend langs het strand,
wandelend, hand in hand,
de wind jaagt voort over het zand,
ik word door gevoelens overmant.
In de verte stuift een schip voorbij,
stormen doet het, op Noordzee en ’t IJ,
kruipend neemt de zee wat strand erbij,
springvloed lijkt het, dit wilde getij.
De regen geselt mijn gelaat,
omdat de wind recht op me staat,
glanzend schijnt mij toe, de straat,
ik ben blij dat jij je armen om me slaat.
Het zand om mijn schoenen stuift op,
langzaam klauteren wij naar de duintop,
genietend van het uitzicht over ’t ruime sop,
je glimlacht naar me, ‘k voel me op en top.
Zittend aan een tafletje drinken we warme chocola,
terwijl jij even wegloopt, staar ik je na,
ik weet dat ik voor je door het vuur ga,
en in tijden van pijn voor je klaar sta.
Lopend langs het strand,
voel ik met je een intense band,
en in mijn hart, waar een vuur brand,
ben jij na lang zoeken dan aanbeland!