Ik zit heel rustig op de bank.
Jij zit tegenover me,
nerveus,
je kan niet stilzitten.
Helemaal achteruitgezakt
en dan zit je plots weer kaarsrecht,
om vervolgens met je armen op je knieën te leunen
en je gezicht in je handen te laten zakken,
zachtjes mompelend.
Ik blijf doodstil zitten en bestudeer je.
Hoe je krachtige handen
opeens oncontroleerbaar gaan trillen
als je mijn blik voelt.
Ik moet er even om lachen.
De ironie.
Ooit was jij degene die mij betoverde,
me nerveus maakte,
me in vervoering bracht.
Dan lag ik 's nachts,
terwijl jij sliep,
in je armen.
Als een bang kind
klampte ik me aan je vast
en luisterde ik naar je rustige ademhaling.
Ik weet nog dat ik eerst dacht
dat je slechts een droom was;
een hersenspinsel.
Iemand zó knap,
perfect bijna,
dat kón toch niet bestaan?
Vooral je ogen dan...
Die mooie ogen van je
waar ik als een blok voor viel.
Ze leken zo prachtig,
glinsterend,
magisch bijna.
Maar na verloop van tijd
begon ik in te zien
hoe kil en leeg ze waren.
Net als je hart trouwens,
ook al beweer jij van niet.
Al die ruzies,
al je trucs,
al je gemanipuleer.
Ze hebben me alleen maar sterker gemaakt.
En dà à r had je niet op gerekend,
dà t had je niet verwacht.
Al die keren
dat je me aankeek en zei
dat je van me hield.
Terwijl we beiden maar al te goed wisten
dat je worden leeg en betekenisloos waren.
Toch wou ik het zó graag geloven...
En nu zitten we hier.
De rollen zijn omgekeerd.
Dit keer ben Ãk sterk
en jij gebroken.
Je bent verslagen in je eigen spel.
Eindelijk richt je je hoofd weer op
en in één laatste, wanhopige poging
kijk je me aan.
Die blik...
Even doe je me denken aan hoe het vroeger was.
Even herinner ik me,
hoe je vroeger naar me keek.
Alsof je...
Ik grinnik even.
Alsof...
Ik schudt langzaam mijn hoofd
en glimlach.
Dan kijk ik je vastberaden aan,
sta op, en met een vaste,
oprecht zelfverzekerde stem
zeg ik simpelweg:
"Het is voorbij".