kinderen hand in hand
in de rij per twee
herleeft het verleden
het luisteren toen nog
naar het wegsterven van stappen
in koud betegelde gangen
eindeloos in hun lengte
van de strengste meesters
in de hoek een jongen
met zicht op twee muren
wat plafond en een stukje vloer
nog meer van die fletse tegels
het zwart in vierkant gegrijns
en de tijd als gezelschap
op het hoofd de ezelsoren
de wangen mochten rood
de schaamte van het laten vangen
toen nog het einde van de wereld
maar zie dan toch
is de jongen man
ontpopping door
de aard van het beest