zoals wij de bochten namen
hand in hand
ik zie nog je haren in de wind waaien
mijn ogen verblind
door je zon
herinner je de eerste lentedagen
al in februari
onze lippen verstijfd
van de winter?
en het ontwaken
in zoveel straten
van de bomen
in bot
zag je niet de aalscholvers broeden?
en voelde ik hart niet kloppen
in je rode wanten
van overvloed?
wij waren gedragen
zweefden als
stuifmeel
rond
nu het weer bloeit
in volle winter
schiet mij ons leven
te binnen
die eeuwige
jaren
met zoveel zon
ook in de
koude
dagen