Hoe vaak ik al gesmeekt heb
terug te komen, je voeten
in mijn schoot te leggen
- mijn ruggegraat blootleggen
voor de ogen van de wereld en elke stap
met voorbedachte rade was alsof iemand
ooit iets uit zichzelf gezegd zou hebben
tegen jou en de mensen in je lijf
met hun honderd gezichten in sprijdstand
op je lippen, alles open voor de vrijheid
van de honger die je schouders dag in
maand uit met zich meedroegen en toch
niemand merkte hoe je maar half leefde
en er meer holte in je huisde dan je zelf
ooit kon vullen en hoe het door je kleren heen
te zien was dat je adempauze voor de stilte
nam, rust in vrede hoe je wandelt op de tranen
van een ander en in stilte wacht op een geluid
waarvan je al heel je leven weet dat het nooit meer
zal komen; je eigen hart dat klopt voor een ander.