Zowel van achter als van voren
Kan een olifant ons bekoren
Met zijn twee grote mooie oren
Zonder ons met zijn slurf te storen
Had hij met zijn kleine kippenborst
Eens zo’n gezellige grote worst
Blonk zijn kam als de kroon ener vorst
Hingen zijn lellen niet neer gemorst
Maar het kraaien op de kerktoren
Heeft de haan stilaan afgezworen
De kerkganger kruipt als verloren
Voor hem of zij daar nu geboren
Zelfs geen caféganger heeft nog dorst
Want ook zijn klokje hangt nu geschorst
Als was het maagdenvlies wel een korst
hard angstig bedreigt door meerder horst