De ochtend klieft de nacht tot flarden
Zijn klauwen rijten ‘t grauw uiteen
Dageraad kruipt gluiprig door
de kieren van mijn kooi
Geniepig sluipt het, bij zijn komst
het duister van de nacht totaal verkracht
De duivelse dag hij stompt zich bot
mijn rotte kop weer in, mijn god
Zwak een godvergeten nachtlang
uitgezopen, hard gestrand, verlopen
of de godvergeten dag breekt barstend
het bot met beitels open,
Het rauw onthaal het boort zich door
mijn hoofd, het schramt zich goor en
grijnzend snijdt het messcherp vlijm
de kansen naar de kloten
Oh, krakende kast, jij nacht
Jij laat je laf verslaan
Het gore spel, het vangt weer aan
Heeft mij verscheurd en opgevroten