bereklauw, distel en lijsterbes
doorweven ondoordringbare struiken
en langsheen verkruimelde luiken
klautert een wingerd naar het bordes
verschimmelend vocht verbladdert de verf
van de kroonlijsten en het tanend pui
het dakgebinte geeft gestaag de brui
aan de weergoden en hun vrijbuitend verderf
gevels, door loof aan Õt zicht onttrokken,
vergroeien zich traag met de natuur
kevers en spinnen bevolken de muur
en nestelen zich in barsten en nokken
een regenpijp zieltoogt scheef en schots
geschoord door een verwilderde berk
lekkend bevlekt hij het heraldiek merk
symbool van vergane familietrots
onthechte bakstenen belagen het erf
waar pannen zich zelfmoordden op de grond
en waar verkankerde mortel penanten kromt
en tot knoestige sculpturen kerft
haagbeuk, waaronder Õt gevogelte ritselt
ontwricht de tegels van het terras
ten voordele van weligtierend gewas
dat opschiet langs gescheurd gevelwitsel
een kater die door de stallingen zwerft
en doet alsof het geheel hem behoort
verdwijnt fluks onder de gammele poort
waarachter de hoeve in nostalgie sterft