Je raakte mij
met je goudblonde lokken.
Je lonkte opzij,
deed men adem stokken.
Toen je bruutweg men naam vroeg,
me doelbewust vastpinnend met je vaalgroene ogen.
Een lichtpunt in een sombere kroeg.
Leek het alsof tijd was vervlogen.
De tijd daarna
een waas
van gretig elkaar verkennen.
Nu...
ben ik slechts een gebroken vaas.
Jij was nu eenmaal niet te mennen.
Een onstuimig ros,
onbeslagen.
Een goudblonde valk,
in vogelvlucht.
Onverwachts kwam ik thuis opdagen,
hoorde het diepe gekreun, het gezucht.
Je raakte mij
met je goudblonde lokken.
Het is voorbij,
men adem hield op met
stokken.