Een fragment uit 'Geen eiland meer'.
Manna bestaat niet voor hen die zwelgen in
gestolen overvloed. / Zij hebben het niet
nodig. / Het licht is nog niet gaan
branden. / Tot zij in koortsen, hun lijf
'te'goed gedaan, ijlen en de poorten naar het
licht zien openstaan.
Tekens weer, moet de warmte hen doen lijden,
om het licht te zien dat hen verwarmt. /
Als om hen te branden uit het leven van de
dood. / Het licht te zien in het klaarste
gebied op aarde. / In de woestijn.
Iedere stap wegzakkend in het zand. / Waar
de mooiste steden je verleiden op te geven
door ontmoediging, door teleurstelling. /
Want het bleek dat niet te zijn waar je hart
naar had verlangd.
Je lijf was in nood. / Je wou zien wat je
wilde zien. / De redding! /
Verbeelding blijft verbeelding.
Fatamorgana is geen manna dat je in leven
houdt. / De illusie is geen werkelijkheid
en doet je in 't zand bijten van spijt.
Je moedeloos gemaakt tot je krachten sijpelen. /
Wegtrekken, tot je opgeeft en je beenderen
liggen te bleken in de blakende zon. / Als
een getuigenis. / Hij heeft de illusie
geloofd en de kippen zien vliegen die zijn maag
niet vulden.
De plas met water willen zien, die zijn lichaam
moest koelen van het licht dat brandde. /
Manna houdt je in leven. Hoe het licht ook
brandt, hoe je maag ook knaagt, hoe schor je
keel ook is van de dorst. /
Het houdt je in leven.
Gebrek heeft geen vat meer. / Het belooft. /
Het laat je ànders kijken. /
De zon, ze brandt wel nog, maar manna houdt
je in leven. /
Deze geschriften zijn mijn manna, ze houden mij
in leven.
De dorheid, de geïsoleerdheid doet mij een
woestijn beleven. / De stilte van het zand
is lawaai geworden. / De korven in mijn
hand zijn leeg. Het volk dat in mijn lichaam
huist, mort. / De tijd is kort voor de
muiterij wordt beleefd.
Wat moet ik hen geven om het nog uit te
houden? / Ik heb niets meer. / Ik
bad en manna kwam. /
Het voedsel om het uit te houden, tot de
overvloed een feit is.