De pijn in mijn hoofd vang ik op in een zakdoek.
En de dromen van vroeger vouw ik in mijn hand.
De liefde van het verleden glijdt weg als zand.
Alles wat een zegen was, is nu een vloek.
Het verlangen naar beter is tegen het geweten in.
En denken aan jou is naakt lopen in de kou.
Kan ik niet beter springen van een gebouw
Wat heeft het leven nu nog voor zin?
Maar in het allerdiepste dal
en op het randje van de dood
Is er altijd de redder uit de nood
En dat was voor mij gelukkig ook het geval.