Ik draai me naar de spiegel en bekijk mijn gezicht.
De mooie, zwarte lijnen zijn uitgelopen tot op mijn kin.
Ik veeg met mijn mouwen mijn tranen weg waardoor mijn hele gezicht verandert in een zwarte vlek.
Ik kijk goed naar ieder detail in mijn gezicht.
Hoe langer ik keek, hoe lelijker ik mezelf ging vinden.
Ik pakte een borstel en begon door mijn lange blonde haren te boorstelen.
Ik streelde eigenlijk meer mijn haar, dan dat ik mijn haren borstelde.
Mijn haren waren die ongeveer tot mijn ellebogen kwamen, waren blond met een mooie witte glans erop.
Mijn haar was iets dat ik altijd goed verzorgde.
Ondertussen dat ik nog met mijn handen door het prachtstuk van mijn lichaam ging, kijk ik kwaad in de spiegel.
Ik walg van mijn lelijkheid en pak een schaar.
Ik denk aan het feit dat ik mijn leven haat.
Ruw knip ik stukken uit mijn haar en met ongelijke coupe kijk ik nog eens goed naar mezelf.
Het was nog niet lelijk genoeg.
Ik ontblootte me en sneed me open met de schaar.
Over mijn hele lichaam kreeg ik mooie sneeen.
Het bloed drupte eruit.
Pijn voelde ik niet, het voelde meer als een opluchting.
Zodra ik bloed zag voelde ik me opgelucht, ik kan het niet goed uitleggen wat er toen door me heen ging.
Even heb ik nagedacht om mezelf meteen van kant te maken, maar ik heb mezelf snel weer kalm gekregen door te bedenken dat mijn beste vriendin dat niet gewild zou hebben..