huilen of lachen,
meehuilen of troosten
meelachen of uitlachen.
boos zijn of vrolijk,
boos worden of de boosheid oplossen
vrolijk zijn of opvrolijken.
praten of zwijgen,
meepraten of erover mee praten
zwijgen of de stilte verbreken.
weggaan of thuis blijven,
laten weggaan of zorgen om niet weg te gaan
thuis gezelschap houden of meenemen.
werken of zwerven,
hard werken of zorgen voor werk
mee zwerven of het zwerven stoppen.
samen of alleen zijn,
zorgen dat je samen bent of samen blijven
alleen de dag doorbrengen of zorgen niet alleen te zijn.
uit eten of eten maken,
mee uit eten nemen of worden genomen
eten laten maken of zorgen lekker eten te hebben.
wandelen of rennen,
meewandelen of rustig aan doen
rennen door haast of rennen om te sporten.
regen of zon,
in de regen staan of genieten vand regen
in de zon bruinen of de kans om buiten te zijn.
Zoveel keuzes in je leven de meeste keuzes zijn zo klaar,
dit zijn er nog maar een paar.